Voor wat de regelgeving rond afzetting van een werf betreft, verwijzen wij naar de twee volgende artikelen:
- Artikel 22, 6° van de Welzijnswet van 4 augustus 1996 bepaalt dat de coördinator inzake veiligheid en gezondheid tijdens de verwezenlijking van het bouwwerk inzonderheid als opdracht heeft de nodige maatregelen te treffen opdat alleen bevoegde personen de bouwplaats kunnen betreden. Dit houdt in dat de coördinator in zijn veiligheids- en gezondheidsplan, bij voorkeur al in de ontwerpfase, zal moeten voorzien op welke manier de toegang tot een werf wordt geregeld.
- Vervolgens bepaalt het KB tijdelijke of mobiele bouwplaatsen van 25 januari 2001 dat de omgeving en de omtrek van de bouwplaats dienen te worden gemarkeerd en te zijn omgeven door afzettingen, zodat zij duidelijk zichtbaar en als zodanig herkenbaar zijn (zie bijlage III, deel A, 18a KB TMB). De aannemer moet de bouwplaats dus duidelijk markeren en afzetten.
Enerzijds is het zo dat in de regelgeving zelf niet bepaald wordt hoe of op welke manier een werf moet worden afgezet. Het veiligheids-en gezondheidsplan van de veiligheidscoördinator zal hier doorgaans richting aangevend zijn. Anderzijds is het wel zo dat zowel de veiligheidscoördinator als de aannemer wegens de loutere inbreuk op de hiervoor vermelde wettelijke bepalingen of wegens een (arbeids)ongeval die het gevolg is van dergelijke inbreuk, strafrechtelijk kunnen worden gesanctioneerd. De wettelijke basis voor deze sanctionering is enerzijds het Sociaal Strafwetboek en anderzijds het artikel 418 Strafwetboek (algemene voorzorgplicht).
Het niet afbakenen of markeren dan wel het onvoldoende afbakenen of markeren van een werf kan bijvoorbeeld beschouwd worden als een nalatigheid of een gebrek aan voorzorg in de zin van artikel 418 Strafwetboek. Dit gebrek aan voorzorg of deze nalatigheid kan -na een ongeval- naast een strafrechtelijke veroordeling ook leiden tot de betaling van een schadevergoeding in het kader van burgerlijke aansprakelijkheid.
Anders gezegd: men kan als aannemer kiezen voor een afzetting van een werf met bijvoorbeeld behulp van een oranje net. De vraag die zich natuurlijk stelt, is of deze afzetting in het kader van het aansprakelijkheidsvraagstuk als voldoende kan worden beschouwd, indien zich een ongeval zou voordoen. Iedere aannemer dient telkens opnieuw zich de vraag te stellen welke afzetting een normaal en voorzichtig aannemer geplaatst in dezelfde omstandigheden, zou voorzien.
De cao over sociale voorzieningen van 10 maart 2016 beschrijft dat sociale voorzieningen aanwezig moeten zijn op de bouwplaatsen om de arbeid(st)ers de gelegenheid te geven hun kleding op te bergen, zich om te kleden, zich te wassen, maaltijden te gebruiken, te drinken, naar het toilet te gaan, etc.
Meer informatie over dit onderwerp vind je in :
Voor de veiligheid en doeltreffendheid van de luchtvaart moet een deel van het luchtruim vrij zijn van alle hindernissen. Een constructie, een vaste, mobiele, tijdelijke of permanente installatie kan een obstakel zijn. Een advies van de luchtvaart is dus vereist bij de bouw van constructies of installaties die een gevaar kunnen vormen voor de luchtvaart. In dat geval moet een aanvraag voor hindernisadvies ingediend worden bij de dienst Luchthavens van het directoraat-generaal (DG) Luchtvaart.
De signalisatie van bouwplaatsen op de openbare weg is de verantwoordelijkheid van de persoon die de werken uitvoert. Als er gebruik gemaakt moet worden van voorrangstekens, verbodstekens, gebodstekens, tekens voor het parkeren en stationeren of voorlopige lengtemarkeringen om de verkeersstroken aan te duiden, mag deze signalisatie enkel geplaatst worden met de toestemming van:
- De minister die bevoegd is voor verkeersveiligheid of zijn afgevaardigde als het om een autosnelweg gaat.
- De burgemeester of zijn afgevaardigde als het om een andere openbare weg gaat.
De toestemming bepaalt in alle gevallen welke verkeerssignalisatie gebruikt zal moeten worden (art. 78.11 van het verkeersreglement). Om deze toestemming te verkrijgen, moet een signalisatieplan opgesteld worden.
Om de veiligheid van de arbeiders en de weggebruikers zo goed mogelijk te verzekeren, kan extra signalisatie geëist worden als aanvulling op de verplichte bepalingen uit het koninklijk besluit van 7 mei 1999. De toestemming moet zich op de werf bevinden en moet aangeboden worden bij elk verzoek van de bevoegde overheid. De werken mogen pas van start gaan wanneer de noodzakelijke maatregelen genomen zijn en de verplichte signalisatie geplaatst is. Zodra de werken afgelopen zijn, moet de verkeerssignalisatie weggehaald worden door de persoon die de werken uitvoert (art. 78.1.2 van het verkeersreglement).
Bijkomende informatie vindt u in Constructiv dossier 106 - Signalisatie van werken en verkeersbelemmeringen op de openbare weg.